.
.
.
.
.
En dan loop je daar, je schrijfpapier onder je arm geklemd. De lucht trekt dicht, wolken pakken zich samen, de wind steekt op en je hoed waait van je hoofd; je rent 'm achterna, tot vlak bij de rand van die steile helling, je kunt niet verder.
Je hoed rolt daar in de diepte, en dan is daar ineens iemand die van beneden af jou aankijkt, jouw hoed in de hand, en naar jou toe omhoog klimt.
De regen valt met bakken uit de lucht, maar het deert je niet. Je spreidt je armen hoog en je lacht, je moet lachen, je lacht alles van je af, je bent vrij...
HK.
HK.