donderdag 28 juli 2016

.
.
.
.

TEVREDENHEID  EN  ZO
.
.
Ik kreeg een berichtje van mijn kinderen.    
Linda 47 en Richard 50.

Dat ze zo blij waren dat ik ze op de wereld had gezet, en altijd zo goed voor ze had gezorgd.    
Dat ze het zo fijn vonden dat ik ze nooit in de steek had gelaten, ondanks de domme dingen die ze wel eens hadden gedaan.     
Dat ik er altijd  voor ze was geweest, zonder vooroordelen.    
Dat ik ze nooit een schuldgevoel had gegeven.    
Dat ik er voor gezorgd had dat ze gelukkig konden zijn.

Mooi hè…

En het was niet eens vaderdag of zo.


zondag 26 juni 2016


.
.
.
.
.
.
.
.
.
.

DE  HOUTVAART

Foto:  Vrienden van de Houtvaart.


Het Haarlemse openluchtbad De Houtvaart was die warme zomerdag in 1957 overvol. Mijn familie had een plekje gevonden aan de rand van het 50-meter bad. Onze moeder, Paula, had een groot kleed uitgespreid op het gras, en zette bekers limonade en wat boterhammen klaar voor de hele bubs. Ze had een korte broek aan, en een witte bloes met franjes, waarvan ze wat knoopjes had losgemaakt om de zon toe te laten. Vader Bas was er na veel gehannes in geslaagd om twee houten ligstoelen op te zetten, en zat tevreden ogend onderuit gezakt in z’n hemd en korte broek een krant te lezen, terwijl hij een pijp rookte. 
Ik was elf, en nét niet de jongste. Meestal speelde ik met mijn broertje Florian, die net acht was geworden en nog niet zo goed kon zwemmen, in het ondiepe bad.  Van mijn drie zussen was Cecile, die bijna achttien was, een echte waterrat. Ze trok baantjes met de moderne borstcrawl-slag, en sprong keer op keer van de hoge.
Aja, die met haar benen over de rand van het bad bungelde en haar teennagels had gelakt, want ze was al vijftien, riep naar mijn oudste zus Klara, bijna volwassen, dat ze ook van de hoge moest, maar die had daar geen zin in. Ze las liever in haar boek, en wuifde het voorstel weg met haar goede hand.
Toen Florian en ik even moe waren van het gespetter gingen we met onze natte zwemkleren op een handdoek zitten en kregen van moeder een boterham met pindakaas en een kartonnen beker met limonade. “Hé, Marlou krijgt er twee,” gilde Florian, en graaide naar mijn boterhammen. “Zij is in de groei,” suste moeder, en ze aaide over mijn haar.
Het was erg warm die dag. We moesten oppassen dat we niet te lang in de zon lagen, en kregen tegen zonnebrand wat creme opgesmeerd.   Moeder was altijd opgewekt, en ze lachte veel; zij was de zon in ons gezin.

We zaten met z’n allen bij elkaar wat te eten toen er een man kwam aanlopen met een opgevouwen ligstoel onder zijn arm.   Het was een grote gespierde vent, wel bijna twee meter, met een enorme gebruinde borstkas, lange gebruinde benen en een brede grijns. Hij begon de ligstoel uit te vouwen en probeerde die neer te zetten. Dit lukte hem steeds maar niet, en vader vroeg aan hem: “Kan ik u helpen.”
“Well, I could use some assistance, because I can not see how this works.” We begrepen dat de man Engels sprak. Vader kende die taal ook wel een beetje, en zei: “I could try to help you.”  Na enige tijd was het vader gelukt om de ligstoel goed neer te zetten, en kon de man gaan zitten.   Vader gaf hem een hand en stelde zich voor.   “And what is your name,” vroeg vader. “Johnny Weissmuller.” antwoordde de vreemdeling, “I was in this Swimmingpool in 1928, training my breastcrawl for the Olympic Games, and now that I was in Haarlem on holiday, I thought it would be a good idea to return to De Houtvaart for a while.”    Vader legde ons uit wat de man had gezegd, en we waren stomverbaasd.

Cecile had zich al die tijd vergaapt aan de atletisch gebouwde man, en ik zag haar in d’r filmsterren-schoolagenda kijken. Ineens stond ze op, liep naar hem toe, en zei in haar beste school-engels: “I think that you are the famous moviestar Tarzan…!”
“Yes, I played Tarzan in the movies, you are right,” beaamde de vreemdeling breed lachend, en gaf Cecile een hand.  Florian stootte me aan, en fluisterde: “Tarzan?, de èchte Tarzan?” Moeder zat ongelovig te kijken naar de beroemde filmster. Ze legde een arm om mijn schouder, wees naar de geweldig gespierde armen van de man, en zei: “Daar hangt ie mee aan die lianen, tussen de bomen, als ie zijn beroemde Tarzan-roep doet.” Klara kwam nu wat dichterbij zitten, en begon samen met vader en Cecile met de Amerikaan te praten.  Die had zichtbaar plezier in de conversatie, en wilde van alles van ons weten.
Vooral Cecile was aan het woord, en ze vertelde Johnny, terwijl ze bewonderend naar zijn gespierde lijf keek en af en toe bloosde, dat wij de volgende week met z’n allen in de zomer-vakantie naar ons eigen huisje in Trahütten, in Oostenrijk zouden gaan.
“Now that is a coincidence,” zei de Amerikaan lachend, “ik was juist van plan om bij mijn jongere broer Peter in Graz op bezoek te gaan.” Verrast keken we elkaar aan, en nadat vader even met moeder had overlegd nodigde hij Johnny meteen uit om een paar dagen bij ons te komen logeren in huisje Eduard, om daar een kop Frittatensuppe en Leberknödel en de vlierbloesem-omelet van moeder te proeven, en wat te helpen met houthakken. Johnny zei dat hij dat very nice and a great opportunity zou vinden, schreef het adres op en sprak met vader af dat hij op de eerste dag van onze vakantie meteen op bezoek zou komen.
De middag in De Houtvaart vlóóg om. Johnny Weissmuller zwom diverse malen met zijn flitsende borstcrawl een wedstrijdje met Cecile, en hij liet haar voor de grap een keer winnen; zogenaamd kramp. Ook zagen we hem een paar keer een pracht snoekduik maken van de hoge. Niemand van de andere mensen in het bad had de Amerikaan nog herkend; het was ons geheim…  Aan het einde van de middag, toen we naar huis zouden gaan, namen we met z’n allen afscheid van onze nieuwe vriend.   Florian lachte wat bedeesd, keek naar zijn eigen dunne armen, en voelde toen even aan de enorme spierballen van de filmster. Ik gaf hem een hand, glimlachte wat naar hem, en moest denken aan die film-vrouw, Jane, die zo goed met de oerwoud-dieren bevriend was, en die telkens door Tarzan werd gered…

Foto: Vrienden van de Houtvaart.


De zomervakantie was begonnen, en we reden met onze oude Citroën Traction Avant, waarvan de voordeuren nog naar achteren openden, in drie dagen vanaf Haarlem naar ons huisje in Trahütten. Onderweg sliepen we dan in jeugdherbergen en hotelletjes. Vooral in Oostenrijk duurde die reis altijd erg lang. Vaak reden er boerenwagens op de weg, zodat je haast niet kon opschieten.   Het laatste stuk van de weg naar Huisje Eduard, dat op bijna 1000 meter hoogte lag, was slecht begaanbaar, en deze keer helemaal, omdat het had geregend en de autowielen, op de verharde weg schuin omhoog, af en toe doorslipten op steenslag. Wij kinderen moesten dan uitstappen en de Citroën vooruit duwen totdat de banden weer grip kregen.  Opeens slipte onze auto van de weg af en bleef met een voorwiel in de prut steken. Het wiel kreeg geen grip meer en de wagen hing helemaal schuin. We probeerden met z’n allen te duwen, maar er kwam geen beweging meer in.
Er stopte een taxi achter ons. De chauffeur stapte uit, en ook de passagier. Tot onze verrassing was dat de Amerikaan, die naar ons huisje op weg was. Hij begroette ons hartelijk, met een brede grijns, en gaf ons allemaal een hand. “Can I help,?” vroeg hij, en zonder antwoord af te wachten tilde hij de zware auto aan de voorkant op en sleepte hem terug op de weg.
We stonden dit met open mond te bekijken, en begonnen spontaan te klappen. De Citroën werd door vader weer gestart en we reden voorzichtig verder, gevolgd door de taxi met Johnny Weissmuller er in én Cecile en Klara die naast hem mochten zitten, totdat we eindelijk bij het huisje aankwamen.

De boodschappen en etenswaren die we van huis hadden meegenomen werden uitgepakt, en het werd een gezellige boel. Het was prachtig weer en we konden in de namiddagzon buiten voor het huisje zitten.   Johnny, nu gekleed in een moderne spijkerbroek en een woudlopers-overhemd, hielp met hout hakken. Samen met vader zaagde hij met een trekzaag de stammetjes kleiner, sloeg dan met één geweldige bijl-klap de houtblokken doormidden en droeg vervolgens hele stapels hout naar binnen, alwaar moeder al volop bezig was bij de houtkachel met het klaarmaken van allerlei lekkere hapjes.   Johnny gaf haar een houtje waarmee ze de ovendeur die telkens open viel, kon dicht klemmen.
Cecile, Klara en Aja zaten op een hekje te kijken naar de stoere Amerikaan. Ik mocht er niet bij blijven, want ik moest van vader onze Florian bij de koeien van Schirrmeister vandaan gaan halen.
Na het avondeten gingen wij kinderen samen met Johnny bosbessen plukken. Hij vertelde dat hij in de tijd dat hij Tarzan speelde veel geleerd had over het leven van de dieren in het oerwoud. Hij schopte zijn schoenen uit en liet ons zien hoe je als een chimpansee met handen en voeten in een boom klimt. M’n zussen keken bewonderend toe. Florian riep: “Dat kan ik ook!” Ik keek naar de gespierde armen van Tarzan, en dacht weer aan Jane.

Terug bij het huisje begon het te schemeren en we gingen binnen zitten. Moeder pakte het emmertje met bosbessen aan om er mee te gaan toveren. We deden spelletjes, Monopoly en Mens Erger Je Niet, en Tarzan leerde ons om dierengeluiden na te doen. Cecile en Klara begonnen Engelse liedjes te zingen. Daar was ik ook goed in, want ik kende veel teksten bijna uit m’n hoofd. We zongen: Hello Marilou en Bye Bye Love, Buona Sera, True love, Only you, en Heimweh. Vader glimlachte voortdurend, en bromde wat onwennig mee. Moeder vond het allemaal prachtig, en ze tikte met haar wijsvinger op tafel de maat. De Amerikaan zong ook mee. Hij had een mooie mannen-stem, een brede lach en hij gooide steeds met een zwiep een lange haarlok naar achteren. Aja zat intussen een portret van Johnny te tekenen, en ze deed moeite om te voorkomen dat Florian met zijn kleurpotloden op haar schetsboek zou krassen.
Om elf uur zei vader: “Moeder, we gaan slapen, want de gasten worden moe…”, en hij knipoogde naar haar.  De slaapplaatsen werden verdeeld. Klara, Cecile, Aja en ik in de benedenkamer. Moeder en vader in de huiskamer, en Florian met Johnny in de zolderkamer. Ik zag Tarzan met twee, drie sprongen de ladder opvliegen, waarna hij Florian de hand reikte en hem naar boven trok.
Beneden konden we haast niet slapen door alles wat er was gebeurd, en we kwebbelden nog een tijdje. Ik lag naast Klara, en Cecile lag met Aja in het andere bed. Midden in de nacht werd ik wakker van een geluid, maar Klara suste me, ze wist dat dat het nachtdier was, de zevenslaper, die vanuit de eik op het balkon was gesprongen, en daar rondscharrelde op zoek naar etensresten.
Ik ontwaakte de volgende ochtend nogal vroeg en keek door het geopende raam naar buiten. De zon scheen al volop en de koeien van Schirrmeister liepen in de wei te grazen.  In de stilte hoorde ik ineens het raam van de zolderkamer piepend open gaan, en kort daarna een ongelooflijk luide kreet: de Tarzan-kreet!   Mijn zussen en ik stormden in ons nachtgoed naar buiten, en we zagen door het geopende zolderraam het hoofd van Tarzan. Hij hield zijn handen als een trechter voor zijn mond, en daar was nóg eens die bloedstollende kreet. De koeien in de wei keken verbaasd op, tientallen vogels gingen kwetterend en dicht naast elkaar op boomtakken zitten. Uit het bos sprongen wel twintig hertjes tevoorschijn die rondjes om elkaar heen begonnen te draaien.
Daar klonk de kreet voor de derde keer. De koeien begonnen in de rondte te springen, met luid klinkende koeiebellen, hun achterpoten hoog in de lucht. Moeder en vader stonden in hun nachtkleding, met Florian die van schrik de zoldertrap was afgespurt tussen hen in, op het balkon en vergaapten zich aan het schouwspel.

Bij het ontbijt werd er levendig nagepraat over de actie van Johnny. We waren stomverbaasd geweest zoals we de dieren hadden zien reageren op de oerwoudkreet van onze gast. Breed lachend zei hij dat hij het nu eenmaal niet kon laten, als hij in such a natural surrounding was.
Later die ochtend moest de Amerikaan onverwacht als Tarzan in actie komen, toen ik in de grote berk was geklommen, en de zijtak waarop ik zat dreigde af te breken. Ik durfde me niet meer te bewegen, zag de tak langzaam steeds verder afscheuren en riep om hulp. Cecile en Aja stonden angstig toe te kijken.  Iedereen kwam aangerend. 
Ook Johnny. Zonder dralen zwiepte hij aan een, toevallig daar hangend, touw vanuit de kersenboom naar me toe, greep me om mijn middel juist toen de tak het begaf, en veilig landde ik in zijn sterke armen op het kampeerveldje. Vervolgens zei hij met zijn brede grijns: “Me Tarzan, you Jane…” Ik voelde me in de zevende hemel, en ik zag Cecile een tikkeltje jaloers naar me kijken…
We vonden het erg jammer dat Johnny ons die middag ging verlaten. Vader pakte zijn Agfa Clack, en liet buurman Schirrmeister een mooie groepsfoto maken.

Die foto, zwart-wit, staat nog altijd bij mij op de piano. In het midden reus Johnny Weissmuller, links en rechts naast hem moeder en vader, en wij kinderen daaromheen.
Op de achtergrond Haus Eduard.  
We lachen allemaal breed. 


HK. 
.
.
.
.
.